Indonesia - Belanda - 002

Indonesia - Belanda - 002

> Dua.
# Twee.
> Keluarga.
# Familieleden.
.
> kakek.
# de grootvader.
> nenek.
# de grootmoeder.
> dia (laki-laki) dan dia (perempuan).
# hij en zij.
.
> ayah.
# de vader.
> ibu.
# de moeder.
> dia (laki-laki) dan dia (perempuan).
# hij en zij.
.
> anak laki-laki.
# de zoon.
> anak perempuan.
# de dochter.
> dia (laki-laki) dan dia (perempuan).
# hij en zij.
.
> saudara laki-laki.
# de broer.
> saudara perempuan.
# de zus.
> dia (laki-laki) dan dia (perempuan).
# hij en zij.
.
> paman.
# de oom.
> bibi.
# de tante.
> dia (laki-laki) dan dia (perempuan).
# hij en zij.
.
> Kami sebuah keluarga.
# Wij zijn een gezin.
> Bukan keluarga kecil.
# Het gezin is niet klein.
> Keluarga besar.
# Het gezin is groot.